www.aardkundigemonumenten.nl --> Waarom bescherming?


Eemland


Met behulp van de Fysisch geografische eenheden kaart kunnen we het ontstaan van Eemland en haar omgeving beter begrijpen. Eemland maakt deel uit van het glaciale bekken dat in de voorlaatste ijstijd (Saalien 150.000 jaar gleden) is uitgeschuurd door gletsjertongen van het landijs. Die stuwden aan weerszijden van het bekken stuwwallen op. De afzettingen die daarna in de tussenijstijd, het Eemien, gevormd zijn, staan niet op het kaartje omdat ze niet meer aan het oppervlak liggen. In de laatst ijstijd (Weichselien) is een dik pakket zand als een deken over het bestaande landschap neergelegd. Langs de stuwwallen staan de gordeldekzanden en wat verder weg ook dekzandvlaktes aangegeven. Plaatselijk komen ook dekzandruggen voor. In de laatste 10.000 jaar, gedurende het Holoceen, vindt er in Eemland op grote schaal veengroei plaats. Tussen de veeneilanden door worstelt zich de Eem een weg naar het noorden. Langs de Eem zijn vanuit de voormalige Zuiderzee jonge zeekleigonden afgezet. Bij het doorbreken van de dijken van de Zuiderzee zijn tijdens overstromingen herhaaldelijk kleilaagjes op het veen afgezet. De gevolgen van de overstromingen zijn op het kaartje als overslaggronden herkenbaar.

> Lees meer

Waarom bescherming?

Uiteraard gaan er in ons druk bevolkte land aardkundige waarden verloren. Iedereen wil in een eigen huis wonen. Bij kleinere bouwplaatsen kan nog wel gekeken worden naar de minst schadelijke locatie in verband met aanwezige natuurwetenschappelijke waarden, maar bij de planning van grotere woonwijken is overal wel iets van waarde en dan laat men al gauw de economische belangen prevaleren. In de praktijk schuift daardoor tegenwoordig een grote nieuwbouwwijk over het bestaande landschap heen. Daarvoor wordt eerst de bovengrond ter plaatse afgegraven en geëgaliseerd.


Afbeelding 1

Vervolgens wordt veelal een dikke laag ophoogzand opgespoten. Dat zand komt natuurlijk ook ergens vandaan. Dat wordt ergens gegraven of opgezogen, waardoor op twee plaatsen verstoring optreedt. Verder moet er gewerkt worden en dat gebeurt meestal niet thuis. Dus moet men zich ook nog kunnen verplaatsen van de woning naar het werk en vice versa. Daarbij werd nauwelijks rekening gehouden met de natuurlijke terreingesteldheid. In lage gebieden werden de wegen veelal wat hoger aangelegd en in de hoger gelegen gebieden werden ze veelal wat ingegraven.



Afbeelding 2

Sommige aardkundige objecten, zoals de Emminkhuizerberg (afb. 2), worden zelfs zowel door een snelweg als een spoorlijn aangesneden. Ook bij het recreëren vertoont de mens soms een merkwaardig gedrag. Sportvelden moeten vlak zijn en waterpas liggen en bestaande obstakels in de vorm van heuveltjes en gaten moeten uiteraard weggegraven en opgevuld worden. Elders wordt weer een andere sport, de golfsport, beoefend en daarvoor worden juist weer vlakke weilanden omgetoverd in een heuvelachtige parcours afgewisseld door uitgegraven waterpartijen (afb. 3).



Afbeelding 3

En dan is er natuurlijk ook nog het agrarisch gebruik van de grond, waarbij de grond bewerkt wordt en vroeger soms zelfs diepgeploegd werd. Al die activiteiten die de mens pleegt, brengen in meer of mindere mate verstoring van de aardkundige waarden met zich mee. Het aanmaken van nieuwe aardkundige waarden om de verlies aan waarden te compenseren blijkt in de praktijk moeilijk te gaan. De aardkundige waarden worden namelijk met name gevormd door stromend of stilstaand water, de wind of de werking van landijs. Dan is er bovendien nog de factor tijd die nodig is om door bodemvormende processen bodemhorizonten te laten ontstaan.



Afbeelding 4

Bij het landijs hebben we gelijk een mooi voorbeeld te pakken van de onmogelijkheid om sommige processen opnieuw te laten plaatsvinden. Er kunnen wel in een laboratorium de omstandigheden uit de ijstijd nagebootst worden, maar daardoor is men nog niet in staat om het landijs opnieuw Nederland te laten binnendringen. Met een miljoen vrachtwagens zand kan men wel een flinke heuvel als de Emminkhuizerberg opwerpen,maar de eigenschappen die samenhangen met de geologische structuren in de ondergrond en de bodemkundige eigenschappen in de bovengrond ontbreken dan. De vraag is dan ook of we wel wat kunnen doen om het tij te keren Omdat de aardkundige processen nu aan banden gelegd zijn, kunnen de aangetaste vormen niet of nauwelijks vervangen worden. We kunnen, zoals in de planten- of dierenwereld, een aardkundig soortenbeleid starten. Verloren gegane objecten, patronen of processen kunnen eigenlijk niet kunstmatig geherintroduceerd worden. Het opnieuw laten stuiven van vroeger door bosaanplant kunstmatig vastgelegde terreinvormen is één van de zeer weinige mogelijkheden. Dat betekent dat we bij het verstoren van aardkundig gave gebieden goed moeten beseffen dat het ‘weg is weg’ is. Dat betekent dat bij het plannen van ruimtegebruik terdege rekening gehouden moet worden met het aardkundig erfgoed. Verstorende activiteiten moeten liefst geplaatst worden in gebieden die al verstoord zijn. Bij aankoop van natuurgebieden zou niet zozeer uitgegaan moeten worden van eigendomsverhoudingen of actuele botanische waarden, maar veel eerder van de aardkundige en potentiele botanische waarden. Bij natuurontwikkeling zou niet zozeer uitgegaan moeten worden van de aardkundige factoren maar van de aardkundige waarden. Zowel bij aankoop als bij natuurbouw zou de aandacht dan moeten liggen op het voeren van een goed en consequent beheer. De potentie zal dan uiteindelijk tot uiting komen in belangrijke actuele biologische waarden, zonder dat eerst de aardkundige waarden in ernstige mate aangetast worden. Een andere kans is om het verlies aan aardkundige waarden te compenseren met het laten ontstaan van nieuwe aardkundige waarden.



Afbeelding 5

Zo verdwijnen bij zandgroeves de vormen aan het oppervlak, de bodemprofielen en geologische structuren. Veelal kan tijdens het graven echter veel geologische kennis verzameld worden. Door zandgroeves als het graven geëindigd is bovendien liefst helemaal niet in te richten, maar de natuur zijn gang te laten gaan, ontstaat bij een wat gevarieerde bodem in de groeve en worden de wanden doorkliefd met gullies en bij de monding gelegen puinkegels (afb. 5). Dit brengt een enorme variatie in bodemeigenschappen en waterhuishouding met zich mee, waardoor een meer diverse vegetatie kan ontstaan. Een ander positief voorbeeld vormen de droogmakerijen. Na de vervening is er veelal een legakker- en petgatenlandschap ontstaan dat plaatselijk door de golfslag veranderd is in een plassengebied. Onze voorouders stopten met het veenbaggeren toen er te veel klei mee kwam. Dat verslechterde namelijk de brandbaarheid van de turf. Na het droogmalen kwam toen een voormalig zeekleilandschap aan het oppervlak te liggen, waarin we nu met name op luchtfoto’s (afb..6) complete oude krekenstelsels aantreffen zoals die nu in de Waddenzee worden gevormd. De grootschalige vervening heeft een venster in de tijd opgeleverd.



Afbeelding 6

Kortom de situatie voor het Aardkundig Erfgoed ziet er niet gunstig uit. Bestaande waarden zullen geleidelijk aan verloren gaan en kunnen niet of nauwelijks vervangen worden. Wanneer echter bij de ruimtelijke planning meer rekening gehouden wordt met het aardkundig erfgoed dan kan de schade beperkt worden. De achteruitgang zal langzamerhand verminderen en uiteindelijk tot stilstand komen. Het verinnerlijken door ecologen van het principe van een aardkundig soortenbeleid voor aardkundige waarden, waarbij de meeste objecten, patronen en processen op de ‘rode lijst’ staan, kan voorkomen dat aardkundige waarden gaan verdrinken in goed bedoelde, maar kortzichtige natuurontwikkelingsprojecten.


Peelrandbreuk


De onderstaande geologische kaart geeft met een oranje kleur een duidelijk begrensde, van zuidoost naar noordwest lopende, zone aan. Dit is de Roerdalslenk die in de laatste honderdduizend jaar is opgevuld met beekafzettingen en dekzanden. Zowel in het westen als in het oosten komen deze afzettingen slechts plaatselijk en veel minder dik voor. De Peelrandbreuk vormt hier de opmerkelijk rechte grens tussen de Roerdalslenk en de Peelhorst.
Onderzoek heeft uitgewezen dat de daling van de slenk niet schoksgewijs plaatsvindt, bijvoorbeeld bij aardbevingen (Uden, 1932; Roermond, 1992). De daling vindt namelijk heel geleidelijk plaats met een snelheid van circa een centimeter per eeuw. Dat lijkt te verwaarlozen, maar we moeten niet vergeten dat we met geologie te maken hebben en niet met leeftijden van mensen. Als gedurende het kwartair een daling van een cm per eeuw plaatsvindt, dan resulteert dat uiteindelijk in een hoogteverschil van meer dan 200 meter. Zoals gezegd heeft extra sedimentatie door rivieren, beken en de wind de daling nagenoeg bijgehouden en heeft de argeloze passant hier niet in de gaten wat voor bijzondere geologische processen hier gespeeld hebben. Hooguit zal hij zich verbazen over het roestige water dat hier voorkomt.

Op onderstaande hoogtekaart staan in blauw de laagste gebieden aangegeven. Na groen en geel komen we in het bruin bij de hoogste gebieden. Opvallens is de smalle gele en bruine rug die diagonaal door het beeld loopt. Dat zijn de Bedafse Bergen. Een in de Roerdalslenk gelegen dekzandrug is hier opgestoven tot rijen hoge landduinen. Dit stuifzandgebied is zeker een bezoek waard, maar nu denken we deze hoge rug even weg.

Dan valt een hoogteverschil aan de rechterzijde van de hoogtekaart op in de vorm van een tamelijk rechte lijn. Hier ligt in de omgeving van Uden de Peelrandbreuk. De rode cijfers geven de fotopunten aan van de hieronder volgende afbeeldingen. We gaan deze punten langs lopen om een idee te krijgen of en hoe de breuk in het terrein zichtbaar is.

> Lees meer